Begrensd

Vandaag wilde ik een verhaal insturen bij de Eindhovense Schrijfwedstrijd. Het thema was bevrijding, maar mijn verhaal gaat over gevangenschap. We zijn gevangen in een wereld die niet in actie wil komen als het water de mensen aan de lippen begint te staan en die dan durft te zeggen dat je het spel gewoon mee moet spelen. Greta Thunberg brengt dit heel goed onder woorden in haar TED-talk.

De schrijfwedstrijd blijkt niet door te gaan, maar ik wil het verhaal toch kwijt. En als je het gelezen hebt stel jezelf dan de vraag: Wat is nou werkelijk de uitweg voor dit meisje? Dat wordt door jou en mij bepaald. Wij zijn de tralies van haar gevangenis.

BEGRENSD

‘Nu ben je je aan het aanstellen. Je weet dat je morgen die sonde krijgt en dan kun je net zo goed dit kleine stukje nog opeten.’ Mama zit naast mijn bed met haar mond open, alsof ze me voor moet doen hoe ik een hap moet nemen.

Ik klem mijn kaken op elkaar en schuif van haar weg. Dokter Tao heeft gezegd dat een halve banaan genoeg is.

‘Esther!’

‘Laat me met rust!’

‘Nee meis! Als ik je met rust laat, eet je niets. Dat heb je het afgelopen jaar duidelijk laten zien.’

Nou kijk ik haar toch aan. ‘Dat is niet waar! Het is juist omdat je je met alles bemoeide dat ik niets meer at.’

‘Esther, waarom geef je mij de schuld?’ Er staan tranen in haar ogen en …

‘Jij begon met verwijten!’

‘Sorry, ik zal mijn mond houden.’

‘Ik … ik …’

‘Ik moet nog een paar proefwerken corrigeren.’ Ze staat op en geeft me een snelle zoen op mijn voorhoofd. ‘Papa heeft gezegd dat hij vanavond zou komen. Ik ben er morgen weer.’

‘Kunnen jullie niet één keertje samen …?’

‘Toe meis, probeer nou niet het onderste uit de kan te krijgen. We komen elke dag – of tenminste ik kom, voor je vader kan ik niet instaan – maar je kunt niet van ons verwachten dat we hier het perfecte ouderpaar gaan uithangen. Dan hebben we binnen de kortste keren ruzie, zeker als jij hier ligt te …’ Ze stokt.

‘Ze laten me echt niet doodgaan. Al zou ik willen. Dat is iets waar jullie het over eens zijn! Jullie willen allebei dat ze morgen die sonde zetten.’

‘Natuurlijk zijn we het daarover eens. En ik zou willen dat jij je er ook bij neer kon leggen. Het helpt echt niet om altijd maar te blijven vechten. Dat deed je vroeger …’

‘Je proefwerken mama!’ Ik draai me van haar weg.

Het is een tijdje stil; dan hoor ik haar voetstappen naar de deur. Ik weet dat ik nu iets moet zeggen, maar dat doe ik niet. Ik ben niet schuldig! Ik ben niet bang! Ik ben niet verdrietig! Niet schuldig, niet bang, niet verdrietig. Niet schuldig … De deur slaat met een klap dicht.

 

Ik knijp mijn ogen stijf dicht en probeer ze, tegen mezelf in, open te trekken. Als ik wakker word, denk ik een ogenblik dat ik in Nuenen ben en dat papa en mama beneden zitten. Het is wel vreemd dat je weet dat je droomt, maar dat je nooit precies weet wáár je droomt en wanneer. Ik dacht echt dat papa en mama nog niet gescheiden waren. Het was ook papa’s auto waar ik in zat. Netjes achterin. Alleen zaten zij niet voorin … Ik kon, als ik over de bank heen hing, net bij het stuur en probeerde tussen de auto’s door te laveren. Stom dat ik er niet aan dacht om gewoon voorin te gaan zitten! Dan had ik de auto kunnen parkeren en …

‘Hey slaapkop, zijn we eindelijk wakker!’

O jee, Angelique heeft dienst.

‘Kom, het is al laat. En je weet dat ik precies om zes uur aan het bed van meneer Dijkstra moet staan.’

‘Ik hoef niet.’

‘Wat bedoel je?’

‘Ik krijg morgen een sonde en dan heeft het toch geen zin.’

‘Esther! Ik heb vandaag geen trek in jouw geklets. We gaan gewoon eten.’

‘Maar dokter Tao …’

‘Dokter Tao heeft opgeschreven wat je moet hebben: 75 gram aardbeiensmoothie, dat is vijf grote eetlepels vol. Kom op! Ik zet je bed omhoog. Of wil je aan tafel komen zitten?’ Ze beweegt het glas tussen de twee opties heen en neer, maar voor ik kan beslissen komt ze naar mijn bed en zegt. ‘Kom op! Vijf happen. Dat is zo gebeurd.’

Als ze met een lepel vol aan komt zetten, houd ik haar tegen. ‘Ik doe het zelf.’

‘Maar wel grote happen. Ik weeg het straks in de keuken na. Meer mag, minder niet.’

Ik neem een klein hapje om te proeven. Mierzoet en die aardbeiensmaak is precies de Clamoxyl die ik kreeg toen ik longontsteking had. Ik voel me ziek worden. Dan neem ik twee grote happen vlak achter elkaar die ik meteen doorslik.

‘Ho, ho! We gaan onszelf niet misselijk eten!’

Terwijl haar rimpels tussen haar ogen steeds dieper worden, eet ik overdreven langzaam door. De grote wijzer van de klok verspringt. Na mijn laatste hap, grist ze me het glas uit handen. Ik wil mijn water pakken, maar ze is me voor. ‘Nee! Daar heb je genoeg van gehad. Geen water meer! En in je bed blijven!’

‘Maar ik moet zo nodig!’

‘Onzin. Je hebt niets binnen gekregen. Dat kan echt wel wachten tot na het wegen.’ En dan is ze weg.

 

Als ik meneer Dijkstra hoor mopperen, sta ik op. Ik wacht tot de wereld stilstaat en loop dan zonder steun naar de badkamer. Ik laat de deur open, zodat ik het licht niet hoef aan te doen. Als ik mijn buurman hoor mopperen, trek ik mijn riem strak om mijn buik en begin bij gebrek aan bekertjes – die hebben ze weggehaald de laatste keer dat ze me snapten – direct uit de kraan te drinken. Ondertussen denk ik aan de vetoogjes op Dijkstra’s soep. Ik zou ook mopperen, als ik hem was. Zijn eten is altijd koud.

Het water dat mijn maag uitrekt en de gedachte aan witte plakken vet op een pan afgekoelde bouillon, stuwen de misselijkheid naar boven en dan – als de geur van rookworst tot me doordringt – steek ik mijn vinger in mijn keel en braak een roze golf water de wc in. Ik peuter de knoop van mijn badjas los, poets mijn tanden en begin te drinken. Ik wil minstens een kilo binnen krijgen, liefst twee, dus blijf ik doorgaan tot ik meneer Dijkstra hoor klagen over de rozijnen in de pudding. Terwijl Angelique hem steeds luider aanmoedigt om vooral alles op te eten, trek ik door.

 

‘… 80 gram smoothie en 950 cc water. Moeder heeft nog een halve banaan naar binnen gekregen.’ Angelique komt met dokter Tao mijn kamer binnen.

De dokter lacht naar me. ‘Hey, hoe is het vandaag?’

‘Mmm.’

‘We zullen eerst maar even wegen. Lukt het nog om overeind te komen?’

Langzaam gehoorzaam ik en vraag: ‘Als het vanavond 31 is, mag ik dan nog éven zonder proberen?’

Dokter Tao schudt haar hoofd. ‘Daar hebben we het uitgebreid over gehad. Die sonde moet, of je nou eet of niet. Als je werkelijk aankomt, mag hij eruit.’

‘Maar jullie kunnen met een sonde toch niet zien of ik het zelf kan?’

‘Nee, dat klopt. Dat zullen we later moeten ervaren.’

‘Het is maar voor één dagje, als ik dan niet aankom, dan …’

‘Vrijdag gaan we weer in gesprek; vanavond wil ik alleen maar wegen.’

‘Maar …’

‘Je hoeft niet te kijken als je het niet wilt weten.’

Angelique zet de weegschaal vlak naast mijn bed en ik ga erop staan. ‘30.9, dat is bijna 31!’

Dokter Tao is aan het tafeltje bij het raam gaan zitten en tikt wat op haar IPad.

Ik wacht tot ze klaar is en vraag: ‘Bent u er morgen?’

‘Nee meisje, dokter Hermans zet de sonde. Ik heb mama-dag.’

‘Kunt u Sem niet meenemen?’

Ze zegt niets. Natuurlijk zegt ze niets. Ik weet ook wel dat het niet kan, maar het zou wel gaaf zijn om haar zoontje een keer in het echt te zien. Hij heeft zulke schattige oogjes: donker en rond, maar voor de rest is hij helemaal Chinees.

 

Als ik het bezoek door de gangen hoor lopen, weet ik dat papa niet komt. Hij is altijd de eerste, want hij moet dit tussen het avondeten en het Daan-naar-bed-brengen inpersen; Daan is mijn halfbroertje en hij is precies even oud als Sem; ze lijken een beetje op elkaar, alleen heeft Daan kroeshaar; die heeft hij van mijn stief. Mijn telefoontje gaat af. Als papa maar niet denkt dat ik opneem. Hij wil alleen maar weten hoeveel ik ben aangekomen. Ik wou dat hij een keer, net als vroeger, zonder iets te zeggen op mijn bed zou komen zitten. Dan kon ik vertellen en als er niets was, zou hij bij me komen liggen. Soms vielen we in slaap. Maar dat was niet handig; dan werd mama boos en kregen ze ruzie. Papa is niet zo goed in praten. Hij denkt dat mensen hem niet willen begrijpen en dan wordt hij boos en slaat. Ik ben niet schuldig! Ik ben niet bang! Ik ben niet verdrietig! Niet schuldig, niet bang, niet verdrietig. Ik wil hier niet aan denken. Ik wil nergens aan denken. Daarvoor moet je mediteren, maar als ik dat doe, komen er toch gedachten die ik niet wil. Bijvoorbeeld aan Mary. Ze kwam uit Jamaica en was nieuw op school. Mevrouw de Wit had haar welkom geheten en zei dat ze naast mij moest gaan zitten. Ze bleef nog even rondkijken, maar alle andere tafeltjes waren bezet. Ik durfde haar niet aan te kijken. Ze was té mooi met die soepele bewegingen uit de rimboe, dat Afrokapsel en die glimlach die écht blij was. Ze zei iets tegen me, maar ik verstond haar niet en toen begon mevrouw de Wit over vergelijkingen en kon ik het haar niet vragen. Het volgende uur had ik een afspraak met dokter Tao en … Nou ja, daarna werd ik opgenomen. Ze denkt vast dat ik haar ontloop, maar ik discrimineer niet! Dat doe ik nooit! Wat ze ook zeggen. Of … misschien discrimineer ik wel, want ik vind haar lief en ik ken haar niet eens. Stop! Zo wil ik niet denken.

 

Ik moet me ontspannen. Als ik dat niet doe vál ik in slaap en schrik zo dat ik meteen weer wakker word. Ik moet zweven. Dat kan alleen als ik me door niets laat afleiden. Niet schuldig, niet bang, niet verdrietig. Eén voor één ontspan ik de spieren van mijn voeten tot aan mijn hoofd. Nee! Ik moet mijn tanden nog poetsen! Ik sta al naast mijn bed als ik bedenk dat ik dat al gedaan had vlak na het overgeven. Stom! Als ik er weer in wil kruipen, zie ik de weegschaal. Die mag hier niet zijn. Het begint weer te draaien. Ik kan niet voorover buigen om hem onder het bed uit te trekken. Het heeft ook geen zin, want ik ben nog even zwaar als daarnet. Gewoon weer gaan liggen en dan kan ik morgenvroeg … Ik kan er niets aan doen dat ze de weegschaal vergeten zijn. Ik ben niet schuldig! Ik ben niet bang! Ik ben niet verdrietig! Ik ben niet … Ik voel mijn lichaam zwaar worden. Dat is de derde wet van Newton: mijn lichaam duwt naar beneden en mijn matras duwt mij omhoog.

 

Ik moet plassen en ga overeind zitten. Voor alle zekerheid denk ik me een vloer onder mijn bed, dan kan ik naar de overloop. De kamer van papa en mama is donker, dus daar mag ik niet binnen. Bomma ligt in de kamer ernaast. Die is ook donker. Dat is niet erg, want Bomma is dood, dus mag ik altijd bij haar binnen. Langzaam doe ik de deur open en loop in het trappenhuis van haar flat. Ik wil naar de bovenste verdieping want er is een voetbalwedstrijd. Ik hou niet van voetbal, maar als je zomaar gratis vanuit Bomma’s flat kan kijken … Er gaan geen trappen naar boven. Zelfs als ik een verdieping naar beneden ga, kan ik niet omhoog Ik wil haar bellen en ik scrol door de adressen, maar kan haar niet vinden. Ze moet er zijn! Mijn telefoontje loopt leeg en ik zwem over de weg naar het stadion. Er staan wolkenkrabbers in de weg; daar moet ik overheen, maar boven mij voorvoel ik de grens.

Bomma zit naast mijn bed en zingt het lied van Lonneke: ‘Doe deine deine dom.’ Haar stem is jong. Ik voel haar soepele bewegingen en haar warme hand ligt op de mijne. Ze lacht en … Ik weet niet wat ik wou zeggen, maar dat geeft niet. Ze pakt mijn hand in de hare en ik hoor haar stem die me zonder woorden omhoog zingt. Dat kost geen moeite, want ik ben niet bang, niet boos. Ik ben zelfs niet verdrietig. Ik voel opluchting, maar daardoor voorvoel ik de grens die aan de andere kant van mijn verdriet ligt. Ik ben niet bang, niet boos, niet verdrietig, niet opgelucht, niet blij… ik ben. Ergens in de ruimte is een licht dat geen licht is en samen zweven we over de grens.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *